Bode
Hoe verging het Willem Hendrik als bode van Tot aller Welzijn?
Volgens Sierag (p. 280) bracht hij in 1841 421 nieuwe leden aan. Met behulp van de bepalingen betreffende zijn verdiensten (zie hier) kunnen we een schatting maken van zijn inkomsten in dat jaar (half maart – december).
- Het werven van 421 nieuwe leden zou in totaal f 21,05 hebben opgeleverd.
- Bij al deze leden moest hij wekelijks contributie ophalen. Aanvankelijk waren dat er natuurlijk heel weinig, later in het jaar werden het er meer. Als we uitgaan van een ‘gemiddeld’ aantal volwassen leden van 250, komen we uit op een bedrag van 40 (weken) x 2,5 (honderd) x f 0,75 = f 75,––.
- Stel vervolgens dat hij als manteldrager assisteerde bij 25 begrafenissen, dan zou dat nog eens f 12,50 hebben opgeleverd.
Hiervan uitgaande schat ik zijn inkomen als bode in 1841 op ruim f 100, wat neerkomt op f 2,50 per week.
Dat is niet veel en dat was het in 1841 ook niet. Het baantje stelde domweg niet zoveel voor, zeker in de beginjaren.
Tegen die achtergrond is het wellicht verklaarbaar dat Willem Hendrik bij het aangeven van zijn zoon Gerrit – toen hij dus al tien maanden in dienst was bij Tot aller Welzijn – opgaf dat hij zonder beroep was. Ook in latere akten wordt bij ‘beroep’ of zonder vermeld, of een heel ander beroep (bediende, winkelier).
Na Gerrit werd nog een dochter geboren: Sophia Theodora Clasina. Het gezin woonde inmiddels in de Crispijnlaan.
Sophia zou precies één maand leven. Uit de akte blijkt dat zij niet thuis was overleden, maar in het huis van haar oom, Gerrit Hofman, die nu aan de Goudseweg woonde.
Drie weken later, op 12 december 1843, overleed ook Helena Lindeman.
De aangifte werd gedaan door Willem Hendrik, samen met zijn broer Gerrit Hofman.
[19 oktober 2018]
2 gedachten over “Willem Hendrik Hofmans (9)”