In twee eerdere afleveringen over Willem Hendrik berekende ik hoeveel hij als bode bij Tot aller Welzijn verdiend zou kunnen hebben. Ik kwam toen tot een schatting van circa ƒ 2,50 per week voor 1841 en van circa ƒ 8,55 per week voor 1847.
Afgelopen dinsdag was ik op bezoek bij Nationale Nederlanden in Ede, waar het archief van Tot aller Welzijn wordt bewaard. Dat gaf mij de gelegenheid mijn schattingen te verifiëren.
Het grootste deel van het archief van Tot aller Welzijn heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar gelukkig is ook het nodige bewaard gebleven. Zo is er een dik boek met daarin driemaandelijkse verantwoordingen van de inkomsten en uitgaven van het fonds. In een paar van de allervroegste exemplaren wordt ook het bedrag vermeld dat aan de bodes is uitbetaald.
In het tweede kwartaal van 1841 werd aan de bodes een bedrag van in totaal ƒ 198,04 betaald.
Dat komt neer ƒ 15,23 per week, te verdelen over de drie bodes die het fonds op dat moment rijk was. In aanmerking genomen dat Willem Hendrik pas begonnen was en dus nog weinig cliënten had, zit mijn schatting voor dat jaar er vermoedelijk niet ver naast.
De inkomsten van het fonds uit contributies en intekengelden bedroegen dat kwartaal ƒ 1.452,48. Dat betekent dat 13,6 procent van deze inkomsten ten goede kwam aan de bodes. Gerekend over het hele jaar 1841 (inkomsten fonds ad ƒ 6.018,22; uitgaven aan bodes ad ƒ 812,99) kom ik op 13,5 procent.
Dat percentage pas ik toe op de gegevens uit een tweede bron, bestaande uit een tweetal ‘bodeboekjes’ die de periode augustus 1886 – maart 1890 beslaan. Hierin zijn de wekelijks door de bodes afgedragen inkomsten opgetekend, benevens de uitgaven die in verband met hun werkzaamheden werden gedaan.
Op de eerste bladzijde vinden we dat Willem Hendrik – inmiddels 74 – nog steeds voor het fonds werkte en dat hij die week een bedrag ad ƒ 100,88 had afgedragen. Als we ervan uitgaan dat dit bedrag correspondeert met 86,5 procent van het door hem geïnde bedrag (100% – 13,5%), dan had hij die week ƒ 15,74 verdiend.
Dat is dus aanzienlijk meer dan in 1841 en ook dan mijn schatting voor 1847. Afgezien daarvan was de ‘bediening ter begrafenis’ waarschijnlijk allang de belangrijkste bron van inkomsten voor Willem Hendrik geworden.
Mijn betovergrootvader was kortom misschien geen bemiddeld man, maar hij kon er in zijn latere jaren vast goed van leven.
Dankbetuiging
Met dank aan Ingrid Elferink, Conservator Historische Collectie Nationale-Nederlanden.
[7 december 2018]
3 gedachten over “Willem Hendrik Hofmans (15)”