Schoonfamilie (2)
Op 13 januari 1886 overleed Hendrikus Adrianus Houtman, 67 jaar oud.
Twee dagen later verscheen in de Maasbode een overlijdensadvertentie, op 16 januari gevolgd door een tweede, gecorrigeerde versie.
Ook nu kunnen we beschikken over een memorie van successie.
In tweevoud zelfs.
Het ene exemplaar – gedagtekend ‘Rotterdam 24 juli 1886’ – is ondertekend door Joannes Petrus Egidius Houtman en zijn jongste zuster Christina Theresia Houtman.

Amsterdam den 1886
Rotterdam den 24 Juli 1886
J.P.E. Houtman
C T Houtman
Het andere exemplaar is van de hand van Clasien en Gerrit, en is gedagtekend ‘Amsterdam 4 augustus 1886’.

Amsterdam 4 Augustus 1886
C C Houtman
G.A.P. Hofmans
Beide versies zijn praktisch identiek.
Allereerst de baten van de nalatenschap.
Die bestonden uit ‘meubelen, kleederen, gemaakt goud en zilver en verdere inboedel’, geschat op ƒ 200,– , gereedschappen en winkelvoorraad, geschat op ƒ 100,–, diverse vorderingen tot een totaal van ƒ 663,66, en contant geld ad ƒ 20,–.
Totaal aan baten derhalve ƒ 983,66.
Daartegenover stond een aanzienlijk bedrag aan nog onbetaalde rekeningen voor de levering van vis met een totaal van ƒ 1.086,32. Daar kwamen nog begrafeniskosten bij ad ƒ 16,20 (na aftrek van de uitkering door het begrafenisfonds).
Kortom, de lasten overtroffen de baten met een bedrag van ƒ 118,86. De overledene was in feite failliet, althans op basis van deze cijfers.
Merkwaardig bij dit alles is dat in de aangifte geen melding wordt gemaakt van het ‘winkelhuis met bovenkamers en erve, staande en gelegen te Rotterdam aan de Noorzijde van de Visschersdijk Wijk 4 nommer 315 en nieuw nommer 67, bij het Kadaster bekend in Sectie O nummer 284 groot 28 centiaren’, dat in 1871 in het bezit van de familie was. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de viswinkel voortgezet had kunnen worden na een eventuele verkoop van het pand. Afgezien daarvan werd de zaak voortgezet door Christina Houtman. Zij wordt nog in het adresboek voor 1890 vermeld als wonende op de Visschersdijk 67, en in visch.

Mijn conclusie is, dat de memorie van successie vermoedelijk een vertekend beeld geeft van de feitelijke nalatenschap van Hendrik Houtman.
Interessanter voor ons is intussen de wijze waarop veruit de belangrijkste vordering in de aangifte is verwerkt. Het gaat om ‘de helft in eene vordering ten laste van den ondergeteekende Gerardus Adrianus Petrus Hofmans groot voor het geheel de som van ƒ 2500,–’.
Bij die hoofdsom komt dan nog een bedrag ad ƒ 625,– ‘voor 5 jaren intrest à 5% ’s jaars’.
In totaal is dat ƒ 3125,–, waarvan de helft ƒ 1562,50,– bedraagt.
Deze vordering ad ƒ 1562,50 wordt vervolgens door de aangevers geschat op ƒ 625,– .
In de versie van Clasien en Gerrit wordt daarvoor ook een verklaring gegeven:
‘wegens de mindere gegoedheid van den debiteur’.
Opnieuw raadsels:
Waarom slechts de helft van een vordering van in totaal ƒ 2500,–?
Waarom was er geen rente berekend over de eerder niet betaalde rente?
Waarom werd zonder blikken of blozen een bedrag van bijna ƒ 950 kwijtgescholden?
Het rare is dat we uit andere bron weten dat Gerrit in deze jaren (zeer) goed verdiende, soms wel ƒ 300 per week.
Zou de belastingdienst akkoord zijn gegaan met deze aangifte?
Het lijkt erop dat de familie zich erbij neer heeft gelegd, maar deze malversaties kunnen de goede verhoudingen toch niet hebben bevorderd.
[25 februari 2019]
3 gedachten over “Gerrit II Hofmans (28)”