Op zondag 1 oktober 1876 vervoegde Christiaan Hofmans zich, berooid en dakloos, bij het bureau van de derde sectie van de gemeentepolitie van Amsterdam om terstond te worden aangehouden wegens landloperij (destijds een ‘wanbedrijf’ waarop een gevangenisstraf van maximaal zes maanden stond). Er werd proces-verbaal opgemaakt en Christiaan werd in voorlopige hechtenis genomen.
Tien dagen later was de terechtzitting voor de derde kamer van de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam.
De eis van de officier van justitie loog er niet om:
‘dat de beklaagde zal worden verklaard schuldig te zijn aan landloperij en dientengevolge veroordeeld tot eene gevangenzetting voor den tijd van drie maanden en in de kosten, executabel bij lijfsdwang; met last dat hij, na het uiteinde der straf, zal worden overgebragt naar een bedelaarsgesticht.’
De rechtbank kwam op grond van de bekentenis van de verdachte tot een milder oordeel – landloperij gepleegd onder verzachtende omstandigheden – en veroordeelde Christiaan ‘tot eene gevangenzetting voor den tijd van ééne maand en in de kosten invorderbaar bij lijfsdwang.’
Onder het vonnis prijken de namen vijf juristen, de mrs Suringar, De Geer en De Bosch Kemper (rechters), Teding van Berkhout (officier van justitie) en Steenbergen (substituut-griffier).
Hier was waarlijk recht gedaan.*
__________
* Zie ook hier.
[17 november 2018]
3 gedachten over “Christiaan Hofmans (2)”