Gerrit II Hofmans (24)

Amsterdam

Het tweede arrest

Acht dagen na zijn veroordeling door de Arrondissementsrechtbank tekende Gerrit hoger beroep aan; de Officier van Justitie nam kennelijk genoegen met het vonnis en liet het erbij.

Het appel diende op 24 september 1883. Een van de vijf raadsheren was inmiddels vervangen; voor het overige was de samenstelling van het Gerechtshof gelijk aan die van het Hof dat Gerrit in 1882 had vrijgesproken. Alle aanleiding dus om op een tweede vrijspraak te rekenen.

Het zou anders lopen.

GAP - Foto
Gerardus Adrianus Petrus Hofmans (1841-1903), vermoedelijk midden jaren 80. Met dank aan Henk Hofmans.

Met betrekking tot de eerste aanklacht – ‘aankondiging in het openbaar dat hij de geneeskunst uitoefent, zonder daartoe bevoegd te zijn’ – toverde het Hof een legal technicality uit de hoge hoed.

Op het betreffende misdrijf was destijds een boete gesteld van maximaal ƒ 200,–. Hiermee viel dit deel van het vonnis onder de bepaling dat ‘krachtens artikel 56 der Wet op de Regterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie de vonnissen der Arrondissments-Regtbanken aan geen hooger beroep zijn onderworpen, wanneer tegen het misdrijf geen hoogere straf is bedreigd dan eene geldboete van ƒ 200.’
De beklaagde werd dan ook voor dit deel van zijn appel niet ontvankelijk verklaard.

Dat was natuurlijk een onbevredigende uitkomst, aangezien nu in het midden werd gelaten of (en zo ja, in hoeverre) de gewraakte advertentie in het Nieuws van den Dag van 23 april 1883 in strafrechtelijk opzicht verschilde van de eerder door het Hof gebagatelliseerde advertentie in de NRCt van 11 april 1882.

Met betrekking tot de tweede aanklacht – ‘ongeoorloofde uitoefening der geneeskunst door het verleenen van geneeskundigen raad en bijstand als bedrijf’ – voerde Gerrit aan dat hij in 1882…
‘… bij een arrest van dit hof naar aanleiding van soortgelijke feiten van regtsvervolging ontslagen’ was.

Daartegenover stelde het Hof echter, dat…
‘… op goede gronden door den eersten regter is aangenomen dat de aard der thans geïncrimineerde feiten verschilt van dien der feiten ter zake van welke voormeld ontslag heeft plaats gehad, en eerstbedoelde feiten vallen in de Strafbepaling van artikel 18 der Wet van 1 Junij 1865 (Stbl. N o 60).’

Dat betekent dus, dat het bedrijfsmatig wrijven van zijn cliënten door Gerrit op zichzelf niet strafbaar was, maar wél zijn aanvullend advies om het door hem gebruikte smeersel bij Cléban & Co aan te schaffen en vervolgens daarmee ook zelf aan de gang te gaan.
Je zou haast gaan denken dat het Hof spijt had gekregen van zijn coulance tijdens het eerste appel.

Vervolgens toonde het Hof toch weer alle begrip voor het feit dat Gerrit had gedacht dat hij na zijn vrijspraak gewoon zijn gang had kunnen gaan, onderbouwde dit begrip met verwijzingen naar diverse wetsartikelen, balde een en ander samen tot ‘verzachtende omstandigheden’ en kwam uiteindelijk uit op een boete van ƒ 10,– subsidiair één dag gevangenisstraf.

Overigens was Gerrit niet aanwezig bij de uitspraak.

Tot besluit
Op het eerste gezicht lijkt het erop dat het Hof met dit nieuwe arrest het eerdere arrest van 30 juni 1882 onderuit had gehaald. Dat was niet het geval. Zolang Gerrit zich bleef beperken tot het wrijven der ledematen en zich onthield van adviezen met betrekking tot de aanschaf van smeersels, kon hij was Justitie betreft zijn gang gaan.

[20 februari 2019 / 16 juni 2020]

Vervolg.

Naar Inhoud.

4 gedachten over “Gerrit II Hofmans (24)”

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: