Wet Uitoefening Geneeskunst
Met de Wet van den 1sten Junij 1865 regelende de uitoefening der geneeskunst werd een einde gemaakt aan de bestaande chaos op het gebied van medische titels, bevoegdheden en opleidingen. Het document telt slechts 23 artikelen en beslaat zeven pagina’s in Staatsblad nr 60. Ons interesseren vooral vier artikelen in de wet.
Gelijktijdig met de wet kwam er een – geheel vernieuwde – universitaire opleiding, die werd afgesloten met een artsexamen.1) Alleen aldus opgeleide artsen ontvingen de bevoegdheid tot de uitoefening der geneeskunst.2) Alle andere opleidingsmogelijkheden werden afgeschaft. De titel doctor leverde geen (extra) bevoegdheden op, maar werd ‘gereduceerd’ tot een louter academische titel.
Met betrekking tot de doctores medicinae, heelmeesters en vroedmeesters werd een uitsterfbeleid gevolgd; zij behielden slechts hun oude (veelal beperkte) bevoegdheid.
De Wet van 1865 had een tweeledig doel: enerzijds bescherming van het publiek tegen de praktijken van kwakzalvers en oplichters, anderzijds het creëren van een monopoliepositie voor de medische stand. Het probleem was alleen dat die medische stand nog niet zoveel te bieden had en zich soms nauwelijks onderscheidde van de praktijken van de zo verfoeide kwakzalvers. Dát was de kloof tussen enerzijds theorie en wet en anderzijds de praktijk waarvan Gerrit Hofmans – en met hem vele anderen – vaardig gebruik wist te maken.
Gerrit werd tijdens zijn medische loopbaan herhaaldelijk geconfronteerd met een viertal artikelen van de Wet van 1865:
Artikel 1
Uitoefening der geneeskunst, waaronder de wet het verleenen van genees-, heel- of verloskundigen raad of bijstand als bedrijf verstaat, is alleen geoorloofd aan degenen, aan wie de bevoegdheid daartoe volgens de wet is toegekend.
Artikel 3
Alleen de geneeskundige mag binnen de grenzen zijner bevoegdheid in het openbaar aankondigen, dat hij de geneeskunst uitoefent, of een titel voeren, die hem aan het publiek als geneeskundige aanwijst.
(…)
Artikel 18
Met gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar en geldboete van f 75 tot f 300, te zamen of afzonderlijk, worden gestraft degenen, die, zonder daartoe bevoegd te zijn, geneeskunst uitoefenen.
(…)
Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 der wet van den 29sten Junij 1854 (Staatsblad no. 102) zijn ten deze toepasselijk.3)
Artikel 19
Overtreding van andere voorschriften dezer wet (…) wordt gestraft met eene boete van f 10 tot f 200.
Bij herhaling van dezelfde overtreding binnen twee jaren na de eerste veroordeeling kan de boete tot f 500 gebragt en daarenboven eene gevangenisstraf van drie dagen tot een jaar opgelegd worden.
Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 der wet van den 29sten Junij 1854 (Staatsblad no. 102) zijn ten deze toepasselijk.2)
De boetes die Gerrit in de jaren 1880-1892 werden opgelegd wegens overtreding van artikel 1 varieerden van f 10 tot f 250; de boetes die hem werden opgelegd wegens overtreding van artikel 3 varieerden van f 10 tot f 400.
__________
1) Dit werd geregeld in de Wet regelende de voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van geneeskundige, apotheker, hulpapotheker, leerling-apotheker en vroedvrouw. Twee andere wetten regelden het geneeskundig staatstoezicht en de uitoefening der artsenijbereidkunst.
2) De wet spreekt van geneeskunst; daarbinnen wordt onderscheid gemaakt tussen geneeskunde, heelkunde en verloskunde. De tekst van de oorspronkelijke wet is te downloaden op de site van de Vereniging tegen de Kwakzalverij.
3) Het Wetboek van Strafregt (1810) en de bijbehorende Wet van den 29sten Junij 1854 (Staatsblad no. 102) werden in 1886 vervangen door een geheel nieuw Wetboek van Strafrecht (WvS). De strafzaken tegen Gerrit vóór de invoering van het WvS van 1886 vonden plaats voor de arrondissementsrechtbank; het hoger beroep diende voor het gerechtshof. In de jaren 1891-1894 was het de kantonrechter die in eerste aanleg oordeelde, en vond een hoger beroep plaats voor de arrondissementsrechtbank.
[12 juni 2020]
Naar Inhoud.
3 gedachten over “Gerrit II Hofmans (47)”